De belevenissen van een gevangene uit ‘Arbeitslager Erica’ bij Ommen tijdens de verplaatsing van gevangenen naar Kamp Westerbork in de meidagen 1945.
De tocht van de “Läuseknäcker
Men heeft mij gevraagd U iets te willen vertellen over de overbrenging van de voormalige gevangenen uit het kamp Erica naar Westerbork en op welke wijze de bevrijding uit Westerbork plaats vond.
Hieraan wil ik gaarne voldoen.
Zelf heb ik het twijfelachtige genoegen gehad 6 weken als knäcker in het voormalige kamp Erica te hebben gezeten. Wij, gevangenen, werden door onze toenmalige bewakers de z.g. K.K.s met de naam knacker betiteld. In de nacht van woensdag op donderdag 5 April werd er in ons kamp omstreeks halfeen alarm geblazen en kregen wij het bevel: „Allen opstaan, persoonlijke eigendommen inpakken, dekens meenemen en voor de bedden gaan staan. Wij waren natuurlijk erg benieuwd te horen wat de reden van dit bevel was, maar hierover wilde men ons geen inlichtingen geven. Zo liet men ons tot vijf uur gepakt en gezakt voor de bedden staan, toen kregen wij bevel om buiten aan te treden. Er werd ons gezegd dat wij een mars zouden gaan maken, een stuk droge kuch werd meegegeven en zeker uit vrees dat we geen bagage genoeg hadden werd onze groep door de luitenant ieder nog een schop in de handen gedrukt. We konden dus met recht zeggen, dat wij volhandig waren!
Wij zijn echter zo vrij geweest dadelijk bij de aanvang van onze tocht met onbekende bestemming deze schoppen ,,en bloc” in de bossen van Erica weg te gooien. Onze groep marcheerde als laatste ’s morgens om 6 uur af en genoot van het fantastisch schouwspel van de brandende munitiebarak, waarvan U die donderdagmorgen de explosies ongetwijfeld in Ommen heeft kunnen horen. De wildste geruchten deden onder ons de ronde omtrent de nadering van onze Engelse en Canadese vrienden. De tocht bleek de eerste dag Hoogeveen tot doel te hebben, onderweg moesten we telkens dekking zoeken voor aanvallen van vliegtuigen op het militair verkeer op de weg en even voor Balkbrug waren we op 50 Mtr. afstand getuige van de beschieting van een grote munitie auto door 3 vliegtuigen. Ik kan U wel zeggen, dat dit een benauwd halfuurtje voor ons was. We lagen, enkelen boven op elkaar, gedoken in greppels in het bos, en het duurde wel drie kwartier voor de munitie geheel ontploft was.
Doodmoe kwamen we eindelijk in Hoogeveen aan, waar we met ruim 300 man werden ondergebracht in een leeg warenhuis. De legering was uitermate slecht, zonder stro of enige andere vloerbedekking moesten we daar liggen, geen wonder, dat we de volgende dag zo stijf als een plank opstonden. Warm eten of een warme dronk werd ons vanwege onze bewakers niet verstrekt. Van hun kant hebben we 2 dagen niets anders te eten gekregen dan de droge kuch en het plakje worst dat we bij onze afmars hadden ontvangen.
Wel moet ik hier even memoreren de vele blijken van sympathie, die we onderweg overal van de bevolking ondervonden, in de vorm van verstrekking van melk en boterhammen. Trouwens wat de sympathie van de bevolking betreft, daarvoor komt van ons knäckers zeker een woord van oprechte dank toe aan de ingezetenen van Ommen en omgeving, die, wanneer ze er enigszins kans toe kregen, ons zeer karig gevangenenrantsoen met allerlei etenswaren aanvulden.
Vrijdagmorgen 5 uur moesten we in Hoogeveen opstaan en ging de lijdensweg verder over Zuidwolde en Beilen naar Westerbork. Hier werden we ondergebracht in het voormalige arbeidsdienstkamp, dus niet in het zogenaamde jodenkamp. Wij kwamen hier sterk verzwakt aan, niet alleen lichamelijk, maar ook in getal, want onderweg hadden liefst 113 knäckers kans gezien te stiften, dit laatste een kampuitdrukking voor vluchten. Later vernam ik, hebben al deze vluchtelingen het er gelukkig goed afgebracht, alleen 1 man uit onze groep, die tussen Hoogeveen en Beilen was gestift, is door een Duitse patrouille gevonden en helaas doodgeschoten.
De laatste weken was aan het gedrag van onze bewakers tegenover ons duidelijk te merken, dat het front dichterbij kwam en het de Duitsers slecht ging, er werd niet zoveel meer geslagen en gescholden. In Westerbork was dit nog duidelijker te merken.
Zondagmiddag 8 April tegen j uur hoorden we buiten het kamp Westerbork opeens schieten en werd door onze bewakers alarm geblazen en kregen wij het bevel allen in onze barakken te gaan. Er is toen anderhalf uur hevig geschoten. Naar men ons later vertelde, had een aantal Franse parachutisten, gesteund door de groep Westerbork en omgeving van de N.B.S. een aanval op Westerbork gedaan met het doel de Duitsers aldaar op de vlucht te jagen. Ze hadden zich echter vergist in de sterkte van de bezetting, die nog werd ondersteund door de 30 K.K.s uit ons kamp.
Omdat wij knäckers, een nieuwe aanval van de terroristen zondagnacht, verwachtten, spraken wij onderling af, die nacht gekleed te bed te gaan en in het geheim onze bagage vast in te pakken om op het eerste alarm onmiddellijk paraat te zijn. Tot onze spijt gebeurde er echter niets en ook maandag d.a.v. verliep zonder emoties. Echter dinsdagmorgen 10 april bemerkten we, dat er iets broeide, want na het morgenappèl, werden wij allemaal in tegenstelling met de gewone gang van zaken, niet aan het werk gezet, maar moesten wij naar onze barakken terug en mochten er niet meer uitkomen. Door de ramen zagen wij onze bewakers in koortsachtige haast de voorraden etc. uit het magazijn en hun particuliere bagage opladen op wagens, die voor dit doel gereed stonden. Plotseling hoorden we hevig geraas en meteen zochten vele van onze bewakers per fiets, met achterlating van al hun bezittingen, door de bossen een goed heenkomen. Tegelijk reden de eerste tanks ons kamp binnen. Hoe groot onze vreugde was, kunt U zich voorstellen. Ieder holde uit zijn barak en juichend werden onze bevrijders, een Poolse pantserspits, ondersteund door een Nederlandse afdeling van de Brigade Bernhard, verwelkomd en werd spontaan het Wilhelmus aangeheven. Een 10 tal K.K.’s die niet meer hadden kunnen vluchten werd nu gevangen genomen en een aantal van de knäckers met de buitgemaakte wapens uitgerust en door de bevelvoerende majoor van de pantserspits met hun bewaking belast. De bordjes waren dus nu verhangen! Ikzelf werd door de genoemde majoor aangesteld tot commandant over de ex-knäckers.
De pantsers reden weer verder en er was voor ons veel te regelen.
Allereerst de zorg voor een solide onderkomen voor de gevangen genomen bewakers. Zij werden overgebracht naar het Gemeentehuis te Westerbork. Er moest verder gezorgd worden voor een feestmaaltijd voor de knäckers, ter ere van onze bevrijding. Nu, die maaltijd was in orde, dat kan ik U verzekeren, dit hadden de jongens, die altijd zeer onvoldoende te eten hadden gekregen, zeer zeker verdiend.
Voorts moest gezocht worden naar de portefeuilles, portemonnees en andere waardevolle voorwerpen van de knäckers, die indertijd bij hun gevangenneming in Erica waren afgenomen. Deze artikelen werden gelukkig gevonden en aan de rechtmatige eigenaars teruggegeven. Tal van andere zaken moesten nog worden geregeld, een opsomming hiervan zou mij te ver voeren en ik zal mij beperken tot het voornaamste, de bewaking van het kamp’ gedurende de nacht.
Het riskante van onze bevrijding was of deze wel definitief zou blijken te zijn, dit hing af van het feit of het grote bezettingsleger die dag nog in Westerbork zou aankomen.
Dit bleek niet het geval. In overleg met de commandant N.B.S. te Westerbork werd nu een gewapende bewakingsdienst ingesteld. De knäckers zouden het kamp bewaken en de groep Westerbork, de omgeving van Westerbork. ’s Avonds om halfelf kreeg ik een telefoontje van de commandant N.B.S. Westerbork, met het dringend verzoek onmiddellijk met de gewapende groep knäckers naar het gemeentehuis te komen, men had van de koerier bericht ontvangen, dat een patrouille Duitsers vanuit Beilen oprukte richting Westerbork. Omdat Westerbork op dat moment zonder geallieerde hulp zat en het ook zaak was, dat wij de gevangen genomen bewakers ook gevangen hielden, was besloten in oostelijke richting terug te trekken. Ik maakte de commandant van de N.B.S. er op attent, dat ik de jongens in het kamp toch niet zonder meer achter kon laten.
Omdat mij echter te verstaan was gegeven, dat bij de eventuele komst van de Duitsers, de gewapende groep knäckers dan de enige zou zijn, die tegen ervaren frontstrijders het hoofd zou moeten bieden en wij bij gevangenneming in verband met de rol, die wij die dag gespeeld hadden, zonder pardon als terroristen zouden worden doodgeschoten, besloot ik mij met de gewapende groep knäckers bij de groep Westerbork aan te sluiten, en zo begon ’s avonds 11 uur een nachtelijke tocht.
We waren met 6 man N.B.S. uit Westerbork, de gevangen 10 K.K.’s en wij, knäckers. Nu eens over harde wegen, dan weer over zandwegen, om eventuele spionnen op een dwaalspoor te brengen, betreffende onze bewegingen totdat wij woensdagmorgen tegen 2 uur bij een grote boerderij halt hielden en onderdak kregen. Hier hebben wij ons schuil gehouden, niemand van ons mocht de boerderij verlaten, dit om niet de aandacht op onze schuilplaats te vestigen. Eindelijk om 3 uur ’s middags kwam een koerier met het bericht, dat de Canadezen Westerbork hadden bezet en toen brak voor ons een glorierijke tocht aan.
Wij, knäckers, in grote tegenstelling met vroeger, gewapend nu voorop, daarachter onze gevangen genomen bewakers, gevolgd door de gewapende groep der N.B.S. uit Westerbork en zo trokken wij Westerbork binnen, die middag van 11 April 1945 vaderlandse liederen zingend, die wij zolang niet hadden mogen zingen, toegejuicht door de bevolking van Westerbork en de Canadese bezetting, een dag, die nooit door ons kan en zal worden vergeten.
Ommen, 3 Mei 1945.